Picasso gedijde goed in het intellectuele kunstenaars- wereldje van Barcelona. Schrijvers, dichters, journalisten en kunstenaars ontmoetten elkaar bij Els Quatre Gats, een café met de karakteristieke sfeer van het Parijse Quartier Latin. Diep in de nacht, na hun filosofische en kunstzinnige discussies, bezochten Picasso en zijn vrienden de muziektenten en de prostituees van Sarrio Chino, Barcelona’s bruisende rosse buurt.
Ondanks de mogelijkheden in Barcelona moest elke kunstenaar die hogerop wilde Parijs bezoeken, rond de eeuwwisseling het culturele middelpunt van de avant-garde. Picasso kwam er in 1900 en leefde drie jaar lang afwisselend in Parijs en Barcelona. Overdag bestudeerde hij de Griekse, Romeinse en Egyptische zalen in het Louvre en de werken van Bonnard, Denis, Toulouse-Lautrec en andere kunstenaars in de galeries van de Rue Lafitte.
Alle avantgardistische stijlen waren te vinden in Parijs en Picasso had de basis van al deze stijlen algauw in zich opgenomen. ‘s Avonds kwam hij de onderwerpen van Toulouse-Lautrec tegen in de cafés en bordelen van Montmartre. Hij maakte kennis met de dichter en journalist Max Jacob, met wie hij zijn leven lang bevriend bleef, Ondanks Picasso’s gebrekkige beheersing van het Frans, liet Max Jacob hem kennismaken met de poëzie van Baudelaire, Rimbaud, Vivlaine en Mallarme. Veel van Picasso’s latere hartsvrienden waren dichters.
Picasso en Max Jacob woonden bij elkaar en deelden een bed, waar Max ‘s nachts en Picasso (die normaal ‘s nachts werkte) overdag in sliep. Het was een tijd vol armoede, kou en wanhoop. Stapels tekeningen van Picasso vonden hun weg naar de haard voor wat warmte. Ook was Picasso diep geschokt door de zelfmoord van een oude vriend, Carlos Casagemas, als gevolg van een onbeantwoorde liefde. Al deze zorgen en beproevingen komen naar voren in de droefgeestige schilderijen uit de blauwe periode (1901-1904/1905) – Picasso’s eerste echt eigen stijl – toen hij sociale verschoppelingen schilderde om thema’s als armoede, ongevoeligheid, vervreemding en wanhoop uit te drukken in kille tinten kobalt en indigo.
De statige, knappe Fernande Olivier maakte een einde aan de eenzame figuren van Picasso’s blauwe periode. Met haar kreeg Picasso zijn eerste vaste relatie. De gracieuze sensuele en rustige schilderijen uit de roze periode (1905-1906), vloeiden voort uit Picasso’s nieuw verworven gevoel van zekerheid. Hij werkte ‘s nachts erg hard, ging tegen zonsopgang naar bed en stond om 1600 uur op voor zijn ontbijt en een bad. Zijn nieuwe onderwerpen waren acrobaten en dansers, romantische harlekijnen (zelfportretten) en andere circusartiesten, geïnspireerd als hij was door de leden van het Bedrand circus, dat hij vaak met Gerande bezocht.
Onder de vrienden en hun vriendinnen die samenkwamen bij de Bateau-Lavoir op de Butte de Montmartre, bevonden zich onder andere de kunstenaars Gris, Derain, Vlaminck, Matisse en Braque, met wie Picasso de kubistische stijl ontwikkelde. Ook behoorden hiertoe de critici Guillaume Apollinaire en Ander Salon en verder de verzamelaars Gertrude en Leo Stein, die regelmatig werk van Picasso kochten, en verscheidene kunsthandelaren, waaronder vanaf 1907 Danid-Henry Kahnweiler. De schilderijen uit de roze periode verkochten uitstekend en al snel kwam aan Picasso’s armoede voorgoed een eind.
In 1907 schilderde Picasso Les demoiselles d’Avignon, dat figuren in een bordeel afbeeldde. Hij werkte aan een minder naturalistische, meer geometrische stijl en had ook de primitieve Afrikaanse en Polynesische beeldhouwwerken ontdekt, die in enkele Parijse zaken te vinden waren en die hem stimuleerden tot het afbedden van totem-figuren en maskers op zijn schilderijen.
Les demoiselles d’Avignon schokte zelfs Picasso’s dierbaarste vrienden, ook zijn vriend Braque, die echter algauw onder de invloed raakte van Picasso’s nieuwe ideeën.
De uitbarsting van creatieve energie waaruit Picasso’s kubistische werken voortkwamen was ontketend door Marcelle Humbcrt, de nieuwe vrouw in zijn leven, wier naam hij omdoopte tot ‘Eva’ – zijn ‘eerste liefde’. In zijn verhouding met Fernande waren steeds meer spanningen ontstaan en de relatie werd abrupt beëindigd in de lente van 1912, toen Picasso Eva meenam naar Avignon.
Braque en Picasso werkten nu in de winter samen in Parijs en in de zomer op het platteland, maar het uitbreken van de oorlog in 1914 zette een punt achter hun vruchtbare samenwerking. Braque nam dienst in het leger en Picasso, een Spanjaard en pacifist, deed dit niet. Ook andere vrienden gingen in dienst, onder anderen Apollinaire en Derain. Picasso voelde zich steeds geïsoleerder en depressiever en kon zich niet concentreren op zijn werk. Zijn eenzaamheid werd nog meer vergroot door de dood van Eva in 1915, als gevolg van tuberculose.
Picasso werd in 1917 gered door Jean Cocteau, die hem meenam naar Rome om het achterdoek, de decors en de kostuums te ontwerpen voor Parade, een ballet van Diaghilev met het Russisch Ballet. Picasso bestudeerde Michelangelo en Rafael in de Sixtijnse kapel en werd verliefd op Olga Kochlova, een lid van Diaghilevs balletgezelschap.
Olga en Picasso trouwden op 12 juli 1918. Gestimuleerd door zijn vrouw, werd Picasso een kunstenaar voor de hogere kringen en stortte hij zich in ‘La vie snob’. Hij verhuisde naar een luxueus appartement in de Rue la Boetie – een begerenswaardige buurt in Parijs. Hij genoot veel aanzien bij alle leden van de beau monde en werd het modieuze middelpunt in elke salon; langzamerhand verloor hij het contact met zijn vroegere onconventionele vrienden.
Hoewel de première van Parade op een grote flop uit was gelopen, bleef Picasso nog tot 1924 met Diaghilev werken. Tegelijkertijd maakte hij kubistische landschappen en stillevens en, toen Olga zwanger raakte, een serie moeder-en-kind schilderijen en weelderige naaktfiguren. Hun zoon Paolo werd geboren op 4 februari 1921.
In de jaren ’20 en ’30 bleef Picasso in verschillende stijlen schilderen. Hij was op de hoogte van de nieuwe ontwikkelingen binnen de moderne kunst – het surrealisme, expressionisme en de abstracte schilderkunst – en in 1923 noemde Andre Breton hem degene die de aanzet had gegeven tot het surrealisme.
Picasso was echter fel gekant tegen het surrealistische gebruik van het irrationele en onderbewuste. Niets hield hem af van zijn zoektocht naar nieuwe manieren om de menselijke vormen en gesteldheden tot uitdrukking te brengen. De dans was zijn eerste schilderij dat heftige emoties en vervormingen van het lichaam toonde. Deze menselijke ‘monsters’ kwamen ook in de late jaren ’20 en ’30 steeds weer terug.
Dit had voor een deel te maken met Picasso’s mislukte huwelijk Picasso was steeds minder tevreden met zijn levensstijl en Olga was prikkelbaar en jaloers geworden. Hij sloot zichzelf op in zijn atelier om de problemen te ontvluchten en werkte aan de gravures voor Ovidius’ Metamorfosen en Balzacs Le chef d’oeuvre inconnu. Olga’s jaloezie kreeg een aanleiding toen Picasso in 1927 een relatie aanknoopte met de slanke, blonde, 17-jarige Marie-Therese Walter en hun huwelijk kwam tenslotte tot een eind toen Marie-Therese in 1935 zwanger werd en Picasso een echtscheiding aanvroeg. Aangezien hij nog altijd de Spaanse nationaliteit bezat, was alleen een wettelijke scheiding mogelijk Olga bleef echter op de achtergrond van zijn leven aanwezig tot ze in 1955 aan kanker overleed. Ze schreef hem bijna iedere dag ellenlange schuldbrieven en dook op bij exposities of op het strand, overal waar ze maar dacht hem aan te zullen treffen, om hem en zijn vrouwelijke gezelschap uit te schelden.
Geboortehuis Pablo Picasso